Heeft u voor 1 januari 2017 een boete gekregen van een uitkeringsinstantie?

12-03-2019

Heeft u voor 1 januari 2017 een boete gekregen van een uitkeringsinstantie?

Uitkeringsinstanties moeten teveel betaalde uitkering terugvorderen als het feit dat er teveel is betaald het gevolg is van het niet verstrekken van inlichtingen door de uitkeringsgerechtigde. Alleen in de uitzonderlijke situatie dat sprake is van een dringende reden mag van terugvordering worden afgezien door de uitkeringsinstantie. Het bedrag dat te veel is betaald wordt teruggevorderd en er wordt in dat geval ook een boete opgelegd. Het gaat dus om mensen die een uitkering krijgen van bijvoorbeeld het UWV, de gemeente of de Sociale Verzekeringsbank en die een boete opgelegd hebben gekregen omdat zij niet voldaan hebben aan hun inlichtingenplicht.

De hoogte van de boetes van deze mensen is gebaseerd op de aangescherpte boeteregels die in 2013 van kracht werden. Hierbij konden boetes worden opgelegd die veel hoger waren dan daarvoor. Bovendien ontstond door de aangescherpte regels een groot verschil in de behandeling van overtreders van de inlichtingenverplichting tussen de strafrechter en de bestuursrechter. Al in 2014 oordeelde de Centrale Raad van Beroep (de hoogste rechter in zaken die over uitkeringen gaan) dat deze boeteregels in strijd waren met internationaal recht. Dit heeft ertoe geleid dat sinds 2017 een lichter boeteregime geldt. Er was echter geen  overgangsregeling waardoor voor veel mensen, die voor 2017 een boete hadden gekregen, de hogere boete bleef staan.

Een aantal van deze mensen heeft het UWV gevraagd om alsnog hun vaststaande boetes (van voor 1 januari 2017) te herzien en in overeenstemming te brengen met de lichtere regels die na 1 januari 2017 golden. Het UWV weigerde dit, omdat de boetebesluiten waren genomen volgens de toen geldende regels. Deze boetebesluiten waren dus volgens het UWV niet onrechtmatig. 

De Centrale Raad van Beroep heeft in een aantal van deze herzieningsverzoeken op 7 maart 2019 uitspraak gedaan. Het oordeel luidt dat het onder omstandigheden zeer onredelijk is om verzoeken om herziening van dergelijke boetebesluiten af te wijzen. Het in stand houden van deze boetes heeft voor sommige uitkeringsgerechtigden verstrekkende gevolgen. Bovendien waren de boetes gebaseerd op regelgeving waaraan fundamentele gebreken kleefden. 

De Centrale Raad van Beroep maakt onderscheid tussen boetes die op het moment van het herzieningsverzoek al zijn afbetaald en boetes die nog niet zijn afbetaald.                                                         Als de boete op dat moment al helemaal is betaald, hoeft het UWV de boete niet te herzien. Dit is anders als de boete hoger was dan de maximale boete die de strafrechter zou hebben opgelegd. Als dat zo is dan moet het UWV de boete herzien naar deze maximale boete. Als de boete nog niet (helemaal) is betaald, dan moet het UWV de herzieningsverzoeken inhoudelijk beoordelen en herzien. De Centrale Raad geeft ook vuistregels voor deze beoordeling. 

Deze uitspraken van de Centrale Raad van Beroep maken dat het zinvol is om bij boetes die opgelegd zijn tussen 1 januari 2013 en 1 januari 2017 na te gaan of een verzoek om herziening mogelijk en haalbaar  is. Dit geldt voor boetes opgelegd aan uitkeringsgerechtigden door het UWV, SVB en gemeenten.