Heeft u voor 1 januari 2017 een boete gekregen van een uitkeringsinstantie?
Uitkeringsinstanties moeten teveel betaalde uitkering terugvorderen als het feit dat er teveel is betaald het gevolg is van het niet verstrekken van inlichtingen door de uitkeringsgerechtigde. Alleen in de uitzonderlijke situatie dat sprake is van een dringende reden mag van terugvordering worden afgezien door de uitkeringsinstantie. Het bedrag dat te veel is betaald wordt teruggevorderd en er wordt in dat geval ook een boete opgelegd. Het gaat dus om mensen die een uitkering krijgen van bijvoorbeeld het UWV, de gemeente of de Sociale Verzekeringsbank en die een boete opgelegd hebben gekregen omdat zij niet voldaan hebben aan hun inlichtingenplicht.
De
hoogte van de boetes van deze mensen is gebaseerd op de aangescherpte boeteregels
die in 2013 van kracht werden. Hierbij konden boetes worden opgelegd die veel
hoger waren dan daarvoor. Bovendien ontstond door de aangescherpte regels een
groot verschil in de behandeling van overtreders van de
inlichtingenverplichting tussen de strafrechter en de bestuursrechter. Al in
2014 oordeelde de Centrale Raad van Beroep (de hoogste rechter in zaken die
over uitkeringen gaan) dat deze boeteregels in strijd waren met internationaal
recht. Dit heeft ertoe geleid dat sinds 2017 een lichter boeteregime geldt. Er
was echter geen overgangsregeling
waardoor voor veel mensen, die voor 2017 een boete hadden gekregen, de hogere
boete bleef staan.
Een aantal van deze mensen heeft het UWV gevraagd om alsnog hun vaststaande
boetes (van voor 1 januari 2017) te herzien en in overeenstemming te brengen
met de lichtere regels die na 1 januari 2017 golden. Het UWV weigerde dit,
omdat de boetebesluiten waren genomen volgens de toen geldende regels. Deze
boetebesluiten waren dus volgens het UWV niet onrechtmatig.
De
Centrale Raad van Beroep heeft in een aantal van deze herzieningsverzoeken op 7
maart 2019 uitspraak gedaan. Het oordeel luidt dat het onder omstandigheden zeer
onredelijk is om verzoeken om herziening van dergelijke boetebesluiten af te wijzen.
Het in stand houden van deze boetes heeft voor sommige uitkeringsgerechtigden
verstrekkende gevolgen. Bovendien waren de boetes gebaseerd op regelgeving
waaraan fundamentele gebreken kleefden.
De Centrale Raad van Beroep maakt onderscheid tussen boetes die op het moment
van het herzieningsverzoek al zijn afbetaald en boetes die nog niet zijn
afbetaald.
Als de boete op dat moment al
helemaal is betaald, hoeft het UWV de boete niet te herzien. Dit is anders als
de boete hoger was dan de maximale boete die de strafrechter zou hebben
opgelegd. Als dat zo is dan moet het UWV de boete herzien naar deze maximale
boete.
Als de boete nog niet (helemaal) is betaald, dan moet het UWV de
herzieningsverzoeken inhoudelijk beoordelen en herzien. De Centrale Raad geeft
ook vuistregels voor deze beoordeling.
Deze uitspraken van de Centrale Raad van Beroep maken dat het zinvol is om bij
boetes die opgelegd zijn tussen 1
januari 2013 en 1 januari 2017 na te gaan of een verzoek om herziening
mogelijk en haalbaar is. Dit geldt voor
boetes opgelegd aan uitkeringsgerechtigden door het UWV, SVB en gemeenten.