SAMENWONEN EN EEN BIJSTANDSUITKERING

11-03-2015

De hoogte van een bijstandsuitkering (sinds 1 januari 2015: Participatiewet) is onder meer afhankelijk  van de woon- en leefsituatie van de betrokkene. Er is nog al eens verschil van mening over de vraag of iemand samen woont, officieel: of iemand een gezamenlijke huishouding met iemand anders vormt. Ook bestaat er nog al eens een  misverstand over wat samenwonen inhoudt. Er wordt veel over geprocedeerd en de hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep, heeft een aantal criteria ontwikkeld waaraan getoetst wordt of iemand al dan niet samenwoont. Er hoeft uitdrukkelijk  geen sprake te zijn van een affectieve relatie om van samenwonen te kunnen spreken; de motieven van betrokkenen om te gaan samenwonen en de onderlinge relatie is niet van belang. Alleen een zakelijke relatie is uitgezonderd. De twee belangrijkste criteria zijn of  twee personen een gezamenlijk hoofdverblijf hebben en of er sprake is van wederzijdse zorg. Een gezamenlijk hoofdverblijf hoeft niet  persé in te houden dat men samen in één huis woont, het kan ook zo zijn dat er sprake is van samenwonen op twee adressen. De wederzijdse zorg kan blijken uit de financiële verstrengeling , men deelt bijvoorbeeld de woonlasten en energiekosten, maar ook uit ander feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat betrokkenen in elkaars verzorging voorzien.

De Centrale Raad oordeelde over de volgende situatie. Albert en Jannie bewonen  vanaf 1998 samen een woning. Albert heeft een bijstandsuitkering naar de norm  voor een alleenstaande, Jannie heeft een baan en ontvangt daaruit een inkomen. Zij vinden zelf dat hun relatie volstrekt zakelijk is. Albert betaalt aan Jannie elke week een bedrag van € 120,00 contant. Voor dit bedrag kan hij onder meer gebruik maken van de hele woning, behalve één privé kamer van Jannie, de telefoon, soms de auto van Jannie lenen voor korte ritten, Jannie doet de was voor beiden, in geval van ziekte zorgen zij voor elkaar. Albert heeft geen huurovereenkomst of kostgangersovereenkomst  en kan de wekelijkse betalingen niet aantonen door middel van bankafschriften of kwitanties. De Centrale Raad oordeelt dat er geen sprake was van een zakelijke relatie,  kostgangersrelatie of twee zelfstandige huishoudens maar van een gezamenlijke huishouding . Dat betekent dat Albert en Jannie geacht worden in elkaars levensonderhoud te voorzien en Albert alleen recht heeft op een bijstandsuitkering als het inkomen van Jannie minder bedraagt dan de bijstandsnorm die voor gehuwden/samenwonenden geldt. Dat was hier niet het geval. De uitkering van Albert wordt ingetrokken omdat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden omdat hij niet heeft gemeld een gezamenlijke huishouding met Jannie te vormen. Hij moet bovendien een bedrag terug betalen en krijgt een boete wegens het niet melden van de samenwoning.